Voorblad
Voorwoord
1: 1792 -1807
2: 1807 - 1815
3: 1816 - 1820
4: 1819 - 1827
5: 1827 - 1839
6: 1839 - 1873
7: Drouet's "Méthode"
8: Drouet als componist
9: Werken-lijst
Bijlagen:
-Kristallen dwarsfluit
-Le beau Dunois
-Cantate à la paix
-Brief A. Kist
-Discografie
Literatuuropgave
Addenda

Mijn Homepage
Hoofdstuk 7: Drouet's "Méthode pour la flûte".
Hoewel Drouet's muziek nog slechts zelden gespeeld wordt, zijn zijn etudes nog altijd verplichte kost voor iedere fluitist. De 24 etudes die als nrs. 1 t/m 24 in deel IV van de "Méthode" staan zijn het meest gebruikt*.
Moderne uitgaven van deze etudes:
(De Reede 1988) 
 
25 Etudes célèbres (L. Fleury/J.Merry) Leduc, 1926
47 Etudes Broekmans, 1967
25 Etüden für Flöte (Facs.) Schott, 1979
25 Studies (R. de Reede) Broekmans 1984
14 Etudes (In: 100 Classical studies) Universal, 1966
2 Etudes (In: Selected studies II) Editio Musica, 1980
2 Etudes (In: Selected studies III)  Editio Musica, 1980
De "Méthode" zelf is niet meer bruikbaar, maar blijft interessant, omdat Drouet uitgaat van het type fluit dat inzijn tijd gebruikelijk was en bovendien zijn klankideaal in de instructies is terug terug te vinden.
De volledige titel van het werk luidt: "Méthode pour la flûte, ou Traité complet & raisonné pour apprendre à jouer de cet Instrument". Het is opgedragen aan de koning van Pruissen, die hem hiervoor met twee eigenhandig geschreven brieven bedankt. (Schilling 1841, p.102). Er zijn ook in die tijd nogal wat uitgaven van gemaakt; bij Peyel & Fils aimé verscheen de "Méthode" in het Frans in 1827, in Mainz ook in 1827 in een Frans-Duitse versie (alleen de delen 1 t/m 3; deel 4 verscheen in 1830). In 1830 verscheen in Londen bij R. Cocks & co een Engelse bewerking, die echter op een aantal punten afweek van de oorspronkelijke editie en tenslotte verscheen in 1840 bij Ricordi in Milaan een "Metodo completo per flauto", die kennelijk op de Franse editie was gebaseerd. (De Reede 1988).
Het werk paste in de goede traditite van Quantz (1752), Devienne (1795), Hogot/Wunderlich (1801), Berbiguier (1820) en anderen, waarin iedere zichzelf respecterende fluitist ook een eigen methode schreef. Fürstenau (1828, 1834 posth.), Tulou (1835) en Nicholson (1836) zouden nog volgen.
Het succes van Drouet's "Méthode" zal ongetwijfeld samenhangen met zijn populariteit als fluitist. Het is een lijvig werk, dat veel meer omvat dan wat wij tegenwoordig onder een fluitmethode verstaan. Bij de bespreking ga ik uit van de Frans-Duitse editie; de - door Drouet zelf verzorgde - Engelse editie heb ik niet ingezien, maar wijkt op bepaalde punten af.
Deel I van Drouet's "Méthode" - er zijn in totaal vier delen - heet "Quelques Principes de Solfège". De moderne lezer krijgt echter niet wat hem beloofd lijkt te worden: dit hoofdstuk bestaat enkel uit Algemene Muziekleer en nog wel tot op een vrij hoog niveau, ervan uitgaande dat Drouet dit hoofdstuk noodzakelijk vindt vóór de fluitstudent zijn eerste toon blaast. De al te leergierige leerling, die voortijdig aan deel II wil beginnen, wordt aan het begin van dit deel nog eens extra gewaarschuwd:
"Avertissement. Si vous voulez commencer l'étude de cet ouvrage par ce qui va suivre, si vous n'avez pas lu avec attention ce qui précède, vous perdrez votre tems, vous ne me comprendre pas". (p.29).
In de bespreking die de AMZ aan de "Méthode" besteedt, komt dit eerste deel er terecht niet al te best vanaf:
"Im erste Theile,...sind die Erklärungen meistens sehr dürftig was leider noch viele andere Methoden berühmter Flötisten mit dieser gemein haben. ...Das letzte Kapitel davon hätte manches vorhergegangene aussöhnen können, wenn Hr.D. seinen guten Willen, den Flötenspielern eine Anleitung zum Preludieren und Cadenzmachen zu geben, in Ausführung zu bringen gewusst hätte. ...Das wäre ein Kapitel geworden, würdig eines Meisters, und Mancher hätte gern dafür allein so viel bezahlt, als für die ganze Methode zusammen". (AMZ 1830, kl.498).
Het tweede deel is echter veel interessanter, omdat Drouet ons hier een kijkje in zijn eigen keuken geeft. In het hierna volgende zal ik uit deel II de afzonderlijke hoofdstukken bespreken.

1. Het in elkaar zetten van de fluit.
Na een korte uiteenzetting over de onderdelen van de fluit, legt Drouet duidelijk uit hoe de verschillende onderdelen aan elkaar moeten worden gemaakt. Hij geeft daarbij zeer nauwkeurig aan weke stand de delen ten opzichte van elkaar moeten hebben. Het mondstuk staat bi Drouet wat meer naar binnen gedraaid, of, zoals Rockstro zegt, de andere delen van de fluit wat meer naar buiten. Rockstro citeert uitgebreid een aantal andere autoriteiten, waaruit blijkt dat kennelijk in die tijd de meningen er over verdeeld waren. Boehm plaatste het mondgat in een rechte lijn met de vingergaten,
"and, because he did so, he was unable to hold his flute without the aid of his 'crutch' ".(Rockstro 1928, p.422)
2. Het vasthouden van de fluit.
Drouet noemt de drie steunpunten op (3e kootje van de linker-wijsvinger, rechterduim en onderlip) en beschrijft zeer gedetailleerd de houding van de andere vingers. Opvallende zaken zijn er niet, wel een bevestiging van het bericht dat Drouet zelf altijd streefde naar een houding met zo min mogelijk overbodige bewegingen:
"No disagreeable preludes, or twisting the flute backwards and forwards, to obtain a right embouchure, - no lifting the eyebrows, or awkward position of the elbows, - no mawkish affectation, or straining after effect, - but a tone produced without the slightest difficulty, and a position at once easy and elegant". (James 1826, p.174).
Het was sinds Tromlitz (1791) algemeen aanvaard dat de rechterduim enigszins tegen de zijkant van de fluit aanlag. Alleen Tulou en zijn leerling Walckiers weken hiervan af. (Rockstro 1928, p.423).
3. Toonvorming.
Drouet raadt aan met een geheel open fluit de eerste toon te spelen. Nadat hij eerst zeer precies de positie van de lippen ten opzichte van het mondgat beschrijft, geeft hij uiteindelijk de raad om de fluit net zolang in- en uitwaarts te draaien en te experimenteren met de lippen tot er een mooie toon ontstaat.
"Tâchez de prendre un juste milieu, et de n'avoir ni ce petit son clair, mais sec, ni ce grand son large, mais mou, pareux, sans vigueur". (p.32).
Nadat de leerling op deze manier alle noten van de grepentabel heeft geprobeerd, heeft Drouet nog twee tips: niet te veel studietijd investeren in de hoogste tonen (c'''', cis'''' en d''''), maar:
"...employez le à acquerir un beau Son, un beau Style, de l'agilité dans la langue et dans les doigts, à trouver de choses nouvelles et vous ferez mieux". (p.33).
Ook zegt Drouet dat de hogere tonen lichter aanspreken als je de stemprop dichter naar het mondgat toeschuift. De recensent van de AMZ komt hier echter tegen in opstand:
"Dies ist nun so hingeschrieben, ohne dabey die Rücksichten, die man bey dem Verrücken des Propfes auf reine Intonation der Flöte nehmen muss, nur im Geringsten zu berühren". (AMZ 1830, kl.498).
Voor het overige vindt de recensent dit hoofdstuk door Drouet "genügend abgehandelt".
4. Grepentabellen.
Eerst geeft Drouet 4 tabellen met grepen voor een fluit met 8 kleppen.
 
Tabel I Grepen voor alle tonen tussen c' en d''''.
Tabel II Alternatieve grepen voor alle tonen van e' t/m c''''. Voor sommige tonen zijn meerdere mogelijkheden; de meest opvallende voorbeelden: cis''' 5 grepen, f''' 6 verschillende grepen.
Tabel III Hulpgrepen voor trillers.
Tabel IV Alternatieve grepen voor trillers, waar Drouet aan toevoegt: "Les Trilles de la Tablature No 4 sont les plus utiles à connaître, mais non pas les seuls qu'on pourrait former". (p.41).

Verder zijn er nog twee grepentabellen voor de fluit met 4 kleppen (d' - d'''') en voor de fluit met één klep (d' - d'''') opgenomen. De tabellen werden door de recensent van de AMZ welwillend ontvangen, hoewel het nog voor uitbreiding vatbaar zou zijn geweest:

"Die nun volgenden Tabellen für die Tongriffe und Triller haben das Verdienst der Reichhaltigkeit, worin er wohl alle seine Vorgänger übertroffen hat. Hier hat man nun die Wahl, um die seiner Flöte zusagenden Griffe herauszusuchen. Die Tabellen könnten zwar noch viel vollständiger sein, aber auch schon für diese brave Arbeit gebührt Hrn. D. Dank; er hat damit seinem Nachfolgern im Schulenschreiben für die Flöte einen Fingerzeig gegeben, dass in diesem Kapitel noch manches zu verbessern ist". (AMZ 1830, kl.499).
Drouet heeft ook een aparte grepentabel uitgegeven voor de fluit met 4 kleppen: "Tablatures pour le doigté de toutes les notes et de toutes les trilles Mineurs et Majeurs sur une flute a quatre clefs suivie d'une échelle enharmonique", bij F.L. Dony te Den Haag. Deze tabel - aanwezig in het Haags Gementemuseum - is geen overdruk uit de "Méthode" en heeft ook weer alternatieve mogelijkheden voor de verschillende tonen, die ontbreken in de "Méthode".
5. Toon.
Dit hoofdstuk is erg belangrijk omdat de kwaliteit van Drouet's eigen toon nogal omstreden was.
Aan het begin formuleert Drouet wat hij onder een goede toon verstaat:
"Ce qui constitue un beau Son, est 1. Une belle qualité de Timbre. 2. Un volume suffisant, pour être bien entendu, accompagné par un Orchestre, dans les plus grands Salles de spectacle. 3. Une grande égalité dans le moyen de la quelle vous puissiez passer du doux au fort, et du fort au doux, soit par gradations, soit brusquement, sans hausser ni altérer la qualité du Timbre". (p.47).
Iedereen kan, volgens Drouet, leren een mooie toon te ontwikkelen; ook personen "avec une bouche horrible" kunnen dus rustig verder lezen.
"Le Son doit être, si j'ôse m'exprimer ainsi, dans l'imagination; c'est-à-dire: que votre Oreille doit vous dicter sa qualité". (p.47).
Om het juiste volume te krijgen raadt Drouet aan met orkesten in een grote ruimte te spelen. verder is opvallend dat Drouet bij de registeregalisatie uitgaat van hetzelfde principe als zangers:
"Mais ce que je demande c'est, que vous fassiez tous vos efforts pourobtrenir dans votre Son cette égalité, que les connaisseurs admirent chez les grands-Chanteurs des meilleures Ecoles". (p.48).
Drouet zelf had, met name in de laagte, een vrij klein geluid. Waarschijnlijk kan dit als een algemene karakteristiek van Franse fluitisten worden aangemerkt, terwijl de Engelse fluitisten - m.n. Drouet's concurrent Nicholson - meer een vollere toon prefereerden.
"The fault attributed to M. Drouét was, that he was deficient in volume of tone and in expression, the very qualities which Mr. Nicholson excelled in". (James 1826, p.169).

"M. Drouét had not, however, the same quantity of tone as this gentleman (Nicholson - GO) although the quality may be pronounced superior". (James 1826, p.175).

6. Ademtechniek en het aanblazen.
Drouet's ademtechniek is, naar onze moderne inzichten, een lachertje. het schijnt dat Drouet zelf er in zijn tijd wel respect mee afdwong:
"Auch seine Ausdauer ist bewunderenswürdig. Acht 2/4 Takte blies er (in lauter 32 Theilen),ohne Athem zu holen, und zwar in dem nicht sehr raschen Tempo nach M.M. = 82". (AMZ 1839,kl.519).
Drouet's aanwijzingen staan haaks op de huidige praktijk:
"Observer encore qu'en aspirant il faut faire rentrer le Ventre, et qu'en soufflant,il faut le faire un peu ressortir". (p.49).
Veel belangrijker, in ieder geval voor de uitvoeringspraktijk, zijn de aanwijzingen over de plaats waar adem gehaald kan worden:
  • Na een authentieke cadens
  • Na een cadens op de dominant
  • Na een motief
  • Na een Trugschluss
  • Voor lang-aangehouden tonen
  • Voor een lange en snelle passage
  • Na een fermate
  • Na een gebroken accoord over meerdere maten
  • Na de eerste noot van een groep.
  • Op het eind van een gepunteerde noot.
(p.51 t/m 53).
7. Aangehouden tonen.
Drouet ziet dit als dé manier om een mooie toon te ontwikkelen en raadt de student aan alle tonen volgens de grepentabel rustig door te spelen met lang aangehouden tonen.
8. Prima vista-spel en begeleiden.
Drouet raadt aan iedere dag een onbekend stuk van het blad te spelen; als er geen fluitmuziek voorradig is, kan ook vioolmuziek of muziek uit een zangbundel gebruikt worden. Opvallend is dat Drouet, net als in het hoofdstuk over de toon, het voorstellingsvermogen belangrijk vindt:
"Avant de commencer un Morceau qu'on ne connait pas, il faut 1. en examiner le ton,2. le tems, 3. représenter dans son imagination le mouvement de ce tems". (p.56).
Als Drouet gaat opsommen over welke 9 goede kwaliteiten een begeleider moet beschikken,levert dat volgens mij geen opzienbarende gezichtspunten op, hoewel punt 1 een aardig beeld geeft van het materiaal waarmee musici in die dagen moesten werken. Voor de volledigheid geef ik Drouet's 9 eisen weer:
"...afin de bien accompagner, il faut:
1. avoir assez d'intelligence pour ne pas faire les fautes de Copie ou d'impression,
2. suivre la partie principale,
3. savoir transposer
4. ne jamais broder que quand on a un Solo, et qu'on devient partie principale.
5. avoir beaucoup d'à plomb
6. savoir déchiffrer plusiers Mesures d'un seul coup d'Oeil,
7. pouvoir compter deux, trois cents mesures de suite, sans se fourvoyez,
8. ne jamais frapper la Mesure de Manière à être entendu, et ne jamias la marquer par le moindre mouvement de corps,
9. avoir le plus souvent que vous pouvez, les yeux sur le Chef d'Orchestre, et deviner ses intentions.
De eisen 2 t/ 9 schijnen echter indertijd bepaald niet door dezelfde open deuren te zijn geschoten als anno 1989, gezien het feit dat ze in de AMZ onverkort werden geciteerd, met de opmerking: "Nur das erste Erfordernis ist mit Einschränkung zu verstehen". (AMZ 1830, kl.499).
9. Herkennen van de toonsoort.
Dit hoofdstuk is een uitbreiding van wat in het eerste deel van de "Méthode" reeds is behandeld.
10. Stemmen.
Gebeurt altijd op a', maar deze is volgens Drouet niet erg zuiver. Drouet adviseert daarom:
"Examiner donc comment est le La sur votre Instrument, et s'il est trop haut, en vous accordant donnez le ton un peu plus bas; s'il est trop bas, faites le contraire". (p.59).
De AMZ heeft m.i. echter een betere oplossing:
"Dagegen habe ich die Erfahrung gemacht, dass es weit sicherer ist, das a'' auf der Flöte zum Einstimmen anzugeben, da diess a'' auf weder durch Kälte oder Wärme, noch durch scharfes oder sanftes Anblasen eine so bedeutende Abweichung von der Reinheit erleiden kann,. als das a' ".(AMZ 1830, kl.500).
11. Versieringen.
In dit hoofdstuk geeft Drouet talloze mogelijkheden om een eenvoudige melodie bij herhalingen met gelijkblijvend accoordenschema te versieren. Drouet stelt dat de patronen die hij geeft de meest gebruikelijke zijn; kennelijk stond hij nog in een traditie van improvisatie volgens vastgelegde patronen.
De versieringen die men op pag.61 van de "<éthode" aantreft doen onmiddelijk denken aan de variaties in Drouet's eigen werken, die we dan wellicht betere als uitgeschreven improvisaties zouden kunnen beschouwen. Drouet geeft vervolgens het advies om de muziek niet te overladen met versieringen. Tegen dit advies zal hij zelf al snel zondigen want in deel IV, etude 46
"wird gezeigt, wie man eine einfache Melodie verzieren kann, leider aber auch, wie man sie mit Verzierungen überladen kann". (AMZ 1830, kl.503).
Tot slot nog een interessante beperking die ons door Drouet wordt opgelegd:
"On ne doit jamais faire usage de ces Broderies qu'on nomme agrémens du Chant, dans la musique d'Haydn, de Mozart, de van Beethoven et autres Compositeurs à peu près de cette troupe". (p.65).
12. Het instuderen van een stuk.
Ik volsta hier met een citaat uit de AMZ:
"Die guten Lehren, welche Hr. D. über das Einüben eines Musikstücks gibt, sind die eines wohlerfahrnen Künstlers,...".(AMZ 1830, kl.500).
13. De dubbele tongslag.
Dit hoofdstuk is wellicht voor de fluitisten het meest interessant. Drouet moet immers in staat zijn geweest de tonen ook in de snelste passages gestoten te spelen:
"We have a splendid specimen of it in M. Drouét, whose articulation no one, who has ever heard it, will, I think easily forget". (James 1826, p.123)
Volgens Drouet kan men met de dubbele tongslag - het na elkaar uitspreken van twee verschillende lettergrepen - een grotere snelheid bereiken dan met de enkelvoudige tongslag - het snel herhaald uitspreken van dezelfde lettergrepen.
"Il ne s'agissait plus que de trouver deux Syllabes différentes, faciles à prononcer, et qui produiraient deux Sons parfaitement égaux". (p.67)
Drouet blijkt dan "deu-reu", in het Frans uitgesproken, te gebruiken. Voor Engelsen, Duitsers en Italianen is volgens hem "dou-rou" het beste, hoewel ook "de-re" kan.
"Was hat nun der Wissbegiere aus Hrn. D. Beschreibung der Doppelzunge gelernt? Die Sylben dazu; aber mit diesem Wissen allein möchte es wohl selten Jemand bis zur fertigen Ausübung bringen". (AMZ 1830, kl.500).
schrijft de AMZ-recensent uitdagend in zijn bespreking, waarna in de volgende alinea de aap uit de mouw komt: Drouet heeft hem niet kunnen overtuigen en de enkelvoudige tongslag is eenvoudiger te leren, terwijl het klinkend resultaat veel beter is. (kl.501).
Toch is de vraag of Drouet tijdens deze excursie door zijn keuken bij dit gerecht het deksel wel ver genoeg van de pan heeft gelicht. W.N. James weet ons iets veel leukers over Drouet's articulatie-techniek te vertellen:
"The word that M. Drouét used was "Territory", because each of these syllables gives distinctly the proper expression to the tongue. This word, however, should be a little qualified and softened; and when made "Teth-thi-to-dy", will express the four notes admirably". (James 1826, p.125).
H. Macaulay Fitzgibbon zegt er het volgende over:
"His rapid and clear articulation closely resembled double-tongueing, and when he first came to London it set all the amateur flute-players wondering as to how it was produced, and acres of paper were covered with discussions on the subject. It is said to have been really the result of some unusual formation of the mouth, throat, and tongue peculiar to himself". (Fitzgibbon 1928, p.199).
Mijns inziens komt de belangrijkste bijdrage in deze discussie van S. Preston, die schrijft:
"A pencil note in a private copy of "The Flutist Magazine" claims that Minasi, a famous student of Drouet, said that when he studied under Drouet, D(rouet) never interfered or made any suggestion as to his tongueing - the passage was to be done & if done neatly it mattered not to Drouet what syllables were used. M(inasi) says the syllables Drouet himself used were Teu-tu-teu-tu - this method some can readily adopt but others will find it difficult - much depends on the tongue". (Preston 1989).
14. Chromatische halve tonen.
Deze zijn volgens Drouet te verdelen in twee soorten:
1. Doorgangsnoten die een kleine secunde onder een tot een accoord horende noot liggen, en
2. de terts van een dominant accoord.
In beide gevallen moet de betreffende toon iets hoger worden geïntoneerd, waarvoor Drouet weer speciale grepentabellen geeft. Daarmee geeft Drouet aan niet voor een al te star vasthouden aan de gelijkzwevende temperatuur te zijn, hoewel dit soms noodzakelijk kan zijn:
"On ne doit point augmenter ces Notes de passage, quand on joue en Tierce, en Dixte, à l'Unisson ou à l"Octave avec des Instruments dont les Sons ne peuvent pas être altérés, pendant l'éxecution, comme le Piano &".(p.72).
15. Stijl en smaak.
Drouet gaat voor een goede interpretatie van deze termen te rade bij Rousseau en citeert uit zijn "Dictionnaire de Musique". Vervolgens geeft hij enige regels voor een juiste uitvoering van de verschillende delen van een compositie.
Als afsluiting van deel II volgen nog afzonderlijke oefeningen voor iedere klep en voor allerlei articulaties.

Deel III van de "Méthode" bestaat uit speelmateriaal en is getiteld: "Troisième Partie: Pour apprendre a jouer en mesure". (p.84). Op zichzelf beschouwd bestaat dit deel ook weer uit twee delen, te weten:
  • "12 Leçons progressives pour se familiariser avec les intervalles, et pour apprendre à compter". Deze etudes hebben een tweede stem voor de leraar. In de leerling-partij is bij iedere teleenheid aangegeven hoever men in de maat zit. Het toonsoorten-verloop van deze 12 etudes is wellicht nog interessant; Drouet loopt de kwintencirkel via de mollenkant af, waardoor G - Drouet's favoriete toonsoort - ontbreekt.

  •  
    1. C 4/4
    2. a 3/4
    3. F 4/4
    4. d 3/4
    5. Bb 4/4
    6. g 4/4
    7. Eb 3/4
    8. c 6/8
    9. Ab 4/4
    10. f 4/4
    11. Db 2/4
    12. bb 6/8
  • "Trois petites sonates d'une difficulté graduelle, avec une basse chiffrée (ou un accompagnement de Flûte) pour s'habituer à l'accompagnement du Piano". (p.101). Opvallend aan deze sonates is de begeleiding die naar keuze op piano of fluit gespeeld kan worden. Drouet vermeldt er echter uitdrukkelijk bij dat het niet de bedoeling is de stukken met twee fluiten en piano uit te voeren. De pianopartij is overigens niet meer dan een becijferde bas.

Deel IV is getiteld: "Exercises de tous genres, pour le Son, les Doigts, les Clefs et la Langue". (p.127). Ook hier volsta ik met een korte opsomming:
 
1-24 Dit zijn de bekendste etudes, die ook vaak afzonderlijk zijn uitgegeven. p.127
25 Pour les Notes de passage augmentées. (Dit zijn de chromatische halve tonen). p.150
26-38 Exercises propres à faire acquérir de l'égalité dans le Son. p.151
39-42 Pour apprendre le double coup de Langue p.158
43-44 Modulation p.162
45 Pour les Flûtes qui descendent jusqu'au Si, et pour celles, qui descendent jusqu'au Sol.
De AMZ over deze etude:
"Das erste Drittheil des Tonstücks No 45 enthält eine Uebung der H-Klappe, und dawider habe ich nichts. Die übrigen zwey Drittheile aber sollen zur Uebung derjenigen dienen, die eine Flötebesitzen, welche so lang ist und so viele Klappen hat, dass sie bis g hinab gelangen können. Diesen Liebhabern wünsche ich viel Vergnügen bey diesem Ritte auf ihrem Steckenpferde mit der Kinderklapper in der Hand". (AMZ 1830, Kl.503).
p.165
46 Broderies p.166
47 Grand Exercise. Deze etude wordt wel aan moderne uitgaven van de eerste 24 etuden toegevoegd. p.167-178
Zoals reeds eerder gescreven is Drouet's "Méthode" vooral nog in gebruik om de eerste 24 etudes uit deel IV. Deel II, waarin de tekst voor een groot deel is geschreven voor de vroeg 19e eeuwse fluit, is in deze tijd als methode niet erg bruikbaar. Wat de "Méthode" voor de musicoloog interessant maakt is de benadering van diverse problemen, die, ondanks eerder gemaakte vergelijkingen, allerminst de indruk wekt van een kant en klaar receptenboek. Drouet houdt de student vaak verschillende oplossingen voor, maar stelt steeds dat de eigen smaak een keuze zal moeten maken. Het grote belang dat Drouet hecht aan het voorstellingsvermogen is methodisch gezien erg belangrijk, evenals het rationeel oplossen van problemen.
Daarnaast zijn de hoofdstukken over de articulatie, de versieringen en het tweede deel van het hoofdstuk over ademtechniek van belang voor de uitvoeringspraktijk.
Tenslotte geeft Drouet's tekst, waarin hij de student niet al te afstandelijk benadert, een completer beeld van de mens en musicus Drouet dan wanneer wij alleen op uitspraken en anekdotes van recensenten en andere tijdgenoten moeten afgaan.