|
Hoofdstuk 1:
1792 - 1807. |
Op 14 april 1792 werd Louis
François Philippe Drouet in Amsterdam geboren als zoon van Louis
Drouet en Philippine Muller. Zijn moeder kwam uit Den Haag, zijn vader
was een Fransman, die zich in 1786 als pruikenmaker in Amsterdam was komen
vestigen (*zie kader). Twee dagen later, op 16 april, werd hij in
de Mozes en Aäronkerk gedoopt; zijn peetouders waren François
Paradelle en Jules Lutambert (Rasch 1989). |
Een
advertentie-tekst in de Amsterdamse Courant van 7 februari 1786 luidde
als volgt:
Drouet,
meester Paruikenmaaker, kort van Parijs komende, in den Haag gewerkt hebbende
voor Heeren van de grootste rang, hoopt in deze stad ook zo te mogen werken,
maakt Paruiken van allerlei fatsoen, gelijk als Raadheersparuiken, Beurs-paruiken,
als eigen Hair, Japon-paruiken, Engelsche paruiken voor de Jagt, toupetten
onbekend, dewelke door zijn Pomade op het Hoofd vasthouden, zonder pijn
van zig te bezeeren; maakt valsche kapsels voor dames, van allerlei smaak,
houd bij hem academie om te leeren kappen, gaat ook bij Heeren kappen,en
verzoekt hem maar te laten ontbieden. Woond ten Huize van Monsieur Tetar,
Meester Schoenmaaker,in de Taksteeg, het 5e huis van 't Rokin te A-dam,
wagtende naar gelegenheid om met den eersten Mey aanstaande zijn Winkel
te kunnen beginnen.
|
|
Over Drouet's afkomst is
verder niet veel bekend; Schilling (1835) beweert dat er een nauwe familieband
bestond tussen Louis Drouet en Jean Baptiste Drouet (1763-1824), de postmeester
van Sainte-Menehould, die Lodewijk XVI tijdens zijn vlucht in 1791 in Varennes
herkende en liet arresteren. |
Schilling (1841) noteerde
het volgende verhaal uit Drouet's eigen mond: toen Drouet 3½ jaar
oud was nam zijn vader hem mee naar de markt om wat speelgoed voor hem
te kopen. Daar zag hij een kleine fluit, en hij wist zijn vader zo ver
te krijgen dat deze het instrument voor zijn zoon kocht. In korte tijd
leerde hij zichzelf op het gehoor melodieën spelen en na zes maanden
voerde hij tijdens een openbaar concert het achtste fluitconcert van François
Devienne uit op een fluit van normale afmetingen.
"Unglaublich
war der Beifall, in welchen die aus mehr als 200 Personen bestehende Versammlung
ausbrach. Die Damen überhäuften ihn mit ihren Liebkosungen; man
improvisirte Verse auf sein Talent und drückte ihm einen Kranz auf
die Stirne".
(Schilling 1841, p. 100)
|
Typerend voor Drouet's temperamentvolle
karakter is het verhaal dat Schilling geeft over het verdere verloop van
het concert. Tijdens de uitvoering van een Rondeau schijnt een violist
een fout te hebben gemaakt. Drouet maakte zich hierover zó kwaad,
dat hij het instrument van de violist stuksloeg. Het publiek reageerde
werderom enthousiast over dit optreden, "denn es sah darin nur einen
Beweis für seine musikalische Begeisterung". |
Over Drouet's kennismaking
met de fluit is ook nog een ander verhaal bekend. F.J. Fétis (1862)
vertelt dat een musicus, die zich bij Drouet sr. wilde laten scheren, de
kleine Louis een speelgoedfluit gaf. Bij deze gelegenheid openbaarde zich
zijn bijzondere dispositie voor het instrument en de klant besloot hem
fluitles te laten nemen. |
Zijn leraar werd de bekende
Amsterdamse fluitist Arnoldus Dahmen (1767-1828). Wat Drouet precies aan
Dahmen te danken heeft is niet helemaal duidelijk; volgens G.H. Broekhuijzen
(1845) heeft hij Drouet "van zijne kindsche jaren af gevormd", volgens
Drouet zelf heeft hij slechts zo'n 40 lessen gehad, en was hij verder autodidact
(Schilling 1841, p. 101). |
Drouet's verhaal aan Schilling
is natuurlijk niet van overdrijving vrij te pleiten, zoals ook bij de beschrijving
van Drouet's eerste concert al bleek. Schilling's mededeling dat Drouet
reeds op jonge leeftijd verantwoordelijk was voor een groot deel van het
gezinsinkomen is echter niet helemaal uit de lucht gegrepen. In het "Algemeen
Nieuws- en Advertentieblad" van 11 februari 1829 staat namelijk een ingezonden
brief afgedrukt van A. Kist uit Dordrecht, waarin hij Drouet verdedigt
tegen een in de Mémoires van keizerin Joséphine voorkomende
lastering. |
In deze brief schrijft hij:
"Toen de heer
Drouet, in het jaar 1806, alhier te Dordrecht een geruimen tijd woonde
en ik zijn onderwijs ontving, was hij dertien jaren oud, en toen reeds
voorzag hij door zijne kunst in het onderhoud zijner ouders en van hun
gezin".
|
Op 7-jarige leeftijd ging
Drouet met zijn vader naar Parijs, waar hij optrad in het Conservatoire
en in de zaal van de Opéra. Toch schijnt hij daar geen fluit te
hebben gestudeerd, maar wel compositie bij Radicati, E.H.N. Méhul
(1763-1817) en A. Reicha (1770-1836), "der sich drei Jahre in Paris
bei seinem Zögling aufhielt, wo er seine Oper, seine Harmonie-Methode
u.s.w., und alle seine Sextetten schrieb" (Schilling 1841). A. Reicha
is echter pas in 1818 als leraar aan het Parijse Conservatorium benoemd.
A. Kist laat in zijn eerder genoemde brief wel iets los over de opleiding
van Drouet:
"...na het vertrek
van het hof [ van Lodewijk Napoleon in 1810, zie het volgende hoofdstuk
- GO ] begaf hij zich naar Parijs, alwaar hij veel tegenwerking ondervond,
want hij was geen kweekeling van het Conservatoire en een Hollander".
|
Drouet maakte vanaf zijn
7e jaar met zijn vader meerdere concertreizen. Helaas wordt nergens vermeld
welke plaatsen daarbij werden bezocht. Mendel (1873) maakt melding van
een concert van de vioolvirtuoos J.P.J. Rode (1774-1830) in Amsterdam,
waarbij Drouet met een fluitimprovisatie zo veel succes had, dat dit hem
stimuleerde om zijn instrument nog intensiever te gaan bestuderen. Dit
concert moet in 1807 hebben plaatsgevonden, zoals verderop zal blijken.
Drouet was toen al geruime tijd terug in Nederland en in dienst van het
hof van koning Lodewijk Napoleon. |
|
|
|