Voorblad
Voorwoord
1: 1792 -1807
2: 1807 - 1815
3: 1816 - 1820
4: 1819 - 1827
5: 1827 - 1839
6: 1839 - 1873
7: Drouet's "Méthode"
8: Drouet als componist
9: Werken-lijst
Bijlagen:
-Kristallen dwarsfluit
-Le beau Dunois
-Cantate à la paix
-Brief A. Kist
-Discografie
Literatuuropgave
Addenda

Mijn Homepage
Hoofdstuk 1: 1792 - 1807.
Op 14 april 1792 werd Louis François Philippe Drouet in Amsterdam geboren als zoon van Louis Drouet en Philippine Muller. Zijn moeder kwam uit Den Haag, zijn vader was een Fransman, die zich in 1786 als pruikenmaker in Amsterdam was komen vestigen (*zie kader). Twee dagen later, op 16 april, werd hij in de Mozes en Aäronkerk gedoopt; zijn peetouders waren François Paradelle en Jules Lutambert (Rasch 1989).
Een advertentie-tekst in de Amsterdamse Courant van 7 februari 1786 luidde als volgt:
Drouet, meester Paruikenmaaker, kort van Parijs komende, in den Haag gewerkt hebbende voor Heeren van de grootste rang, hoopt in deze stad ook zo te mogen werken, maakt Paruiken van allerlei fatsoen, gelijk als Raadheersparuiken, Beurs-paruiken, als eigen Hair, Japon-paruiken, Engelsche paruiken voor de Jagt, toupetten onbekend, dewelke door zijn Pomade op het Hoofd vasthouden, zonder pijn van zig te bezeeren; maakt valsche kapsels voor dames, van allerlei smaak, houd bij hem academie om te leeren kappen, gaat ook bij Heeren kappen,en verzoekt hem maar te laten ontbieden. Woond ten Huize van Monsieur Tetar, Meester Schoenmaaker,in de Taksteeg, het 5e huis van 't Rokin te A-dam, wagtende naar gelegenheid om met den eersten Mey aanstaande zijn Winkel te kunnen beginnen.
Over Drouet's afkomst is verder niet veel bekend; Schilling (1835) beweert dat er een nauwe familieband bestond tussen Louis Drouet en Jean Baptiste Drouet (1763-1824), de postmeester van Sainte-Menehould, die Lodewijk XVI tijdens zijn vlucht in 1791 in Varennes herkende en liet arresteren.
Schilling (1841) noteerde het volgende verhaal uit Drouet's eigen mond: toen Drouet 3½ jaar oud was nam zijn vader hem mee naar de markt om wat speelgoed voor hem te kopen. Daar zag hij een kleine fluit, en hij wist zijn vader zo ver te krijgen dat deze het instrument voor zijn zoon kocht. In korte tijd leerde hij zichzelf op het gehoor melodieën spelen en na zes maanden voerde hij tijdens een openbaar concert het achtste fluitconcert van François Devienne uit op een fluit van normale afmetingen.
"Unglaublich war der Beifall, in welchen die aus mehr als 200 Personen bestehende Versammlung ausbrach. Die Damen überhäuften ihn mit ihren Liebkosungen; man improvisirte Verse auf sein Talent und drückte ihm einen Kranz auf die Stirne". 
(Schilling 1841, p. 100)
Typerend voor Drouet's temperamentvolle karakter is het verhaal dat Schilling geeft over het verdere verloop van het concert. Tijdens de uitvoering van een Rondeau schijnt een violist een fout te hebben gemaakt. Drouet maakte zich hierover zó kwaad, dat hij het instrument van de violist stuksloeg. Het publiek reageerde werderom enthousiast over dit optreden, "denn es sah darin nur einen Beweis für seine musikalische Begeisterung".
Over Drouet's kennismaking met de fluit is ook nog een ander verhaal bekend. F.J. Fétis (1862) vertelt dat een musicus, die zich bij Drouet sr. wilde laten scheren, de kleine Louis een speelgoedfluit gaf. Bij deze gelegenheid openbaarde zich zijn bijzondere dispositie voor het instrument en de klant besloot hem fluitles te laten nemen.
Zijn leraar werd de bekende Amsterdamse fluitist Arnoldus Dahmen (1767-1828). Wat Drouet precies aan Dahmen te danken heeft is niet helemaal duidelijk; volgens G.H. Broekhuijzen (1845) heeft hij Drouet "van zijne kindsche jaren af gevormd", volgens Drouet zelf heeft hij slechts zo'n 40 lessen gehad, en was hij verder autodidact (Schilling 1841, p. 101).
Drouet's verhaal aan Schilling is natuurlijk niet van overdrijving vrij te pleiten, zoals ook bij de beschrijving van Drouet's eerste concert al bleek. Schilling's mededeling dat Drouet reeds op jonge leeftijd verantwoordelijk was voor een groot deel van het gezinsinkomen is echter niet helemaal uit de lucht gegrepen. In het "Algemeen Nieuws- en Advertentieblad" van 11 februari 1829 staat namelijk een ingezonden brief afgedrukt van A. Kist uit Dordrecht, waarin hij Drouet verdedigt tegen een in de Mémoires van keizerin Joséphine voorkomende lastering. 
In deze brief schrijft hij:
"Toen de heer Drouet, in het jaar 1806, alhier te Dordrecht een geruimen tijd woonde en ik zijn onderwijs ontving, was hij dertien jaren oud, en toen reeds voorzag hij door zijne kunst in het onderhoud zijner ouders en van hun gezin".
Op 7-jarige leeftijd ging Drouet met zijn vader naar Parijs, waar hij optrad in het Conservatoire en in de zaal van de Opéra. Toch schijnt hij daar geen fluit te hebben gestudeerd, maar wel compositie bij Radicati, E.H.N. Méhul (1763-1817) en A. Reicha (1770-1836), "der sich drei Jahre in Paris bei seinem Zögling aufhielt, wo er seine Oper, seine Harmonie-Methode u.s.w., und alle seine Sextetten schrieb" (Schilling 1841). A. Reicha is echter pas in 1818 als leraar aan het Parijse Conservatorium benoemd. A. Kist laat in zijn eerder genoemde brief wel iets los over de opleiding van Drouet:
"...na het vertrek van het hof [ van Lodewijk Napoleon in 1810, zie het volgende hoofdstuk - GO ] begaf hij zich naar Parijs, alwaar hij veel tegenwerking ondervond, want hij was geen kweekeling van het Conservatoire en een Hollander".
Drouet maakte vanaf zijn 7e jaar met zijn vader meerdere concertreizen. Helaas wordt nergens vermeld welke plaatsen daarbij werden bezocht. Mendel (1873) maakt melding van een concert van de vioolvirtuoos J.P.J. Rode (1774-1830) in Amsterdam, waarbij Drouet met een fluitimprovisatie zo veel succes had, dat dit hem stimuleerde om zijn instrument nog intensiever te gaan bestuderen. Dit concert moet in 1807 hebben plaatsgevonden, zoals verderop zal blijken. Drouet was toen al geruime tijd terug in Nederland en in dienst van het hof van koning Lodewijk Napoleon.