|
Hoofdstuk 3:
1816 - 1820. |
In Frankrijk werd Drouet
in populariteit voorbij gestreefd door Tulou, in Engeland had hij zware
concurrentie te verduren van Charles Nicholson (1795-1837). Een concert
in de Philharmonic op 25 maart 1816 veroorzaakte nog een "extraordinary
sensation" (Rockstro 1928, p.598), maar de populariteit van Nicholson
was zo groot dat Drouet's succes snel voorbij was. Er zijn mij in deze
periode dan ook geen verdere concerten bekend, hoewel Drouet ongetwijfeld
wel is blijven spelen. |
Drouet startte al snel in
London een fluitfabriek, waar hij volgens zijn aanwijzingen de bekende
fluitbouwer Cornelius Ward fluiten liet bouwen. De fabriek annex muziekhandel
en uitgeverij was gevestigd 23 Conduit Street, Bond Street, en later 358
Oxford Street (Langwill 1980). In 1819 ging hij failliet, omdat het publiek
het fluittype van Nicholson meer waardeerde, waarna hij Engeland weer verliet. |
In de tijd dat Drouet zijn
fluitfabriek had, was de fluit met 8 kleppen min of meer het standaard-type
(*zie de afbeelding hiernaast). Ook fluiten met 1 of 4 kleppen waren echter
nog steeds gangbaar, en niet alleen omdat dit goedkoper was. De fluit met
8 kleppen had nog zoveel technische mankementen (lekkende kleppen of een
niet snel genoeg reagerend mechaniek), dat veel fluitisten het instrument
wantrouwden. Bovendien was het intonatieprobleem nog niet voldoende opgelost.
Al met al werden er nog voortdurend pogingen in het werk gesteld om de
fluit technisch te verbeteren. |
Toen ongeveer halverwege
de 18e eeuw de gelijkzwevende temperatuur meer en meer geaccepteerd werd,
kwam de weg vrij voor een puur mechanische oplossing van het intonatieprobleem.
Door de zgn. vorkgrepen of het slechts half afdekken van vingergaten werd
de toon toch nooit echt zuiver en bleef gesluierd klinken. Men werd zich
bewust van het feit dat het het beste zou zijn als iedere toon een eigen
gat zou hebben dat onder controle van de vingers te houden zou zijn. (Bate
1969, p.95). |
|
Fluit met 8 kleppen.
Rudall
& Rose, London ca. 1827.
(Overgenomen
uit Rockstro 1928). |
|
Vingergaten: |
I |
Cis-gat |
L
2 |
II |
B-gat |
L
3 |
III |
A-gat |
L
4 |
IV |
G-gat |
R
2 |
V |
Fis-gat |
R
3 |
VI |
E-gat |
R
4 |
1 |
C-klep |
R
5 |
2 |
Cis-klep |
R
5 |
3 |
Dis-klep |
R
5 |
4 |
Korte
F-klep |
R
3 |
5 |
Lange
F-klep |
L
5 |
6 |
Gis-klep |
L
5 |
7 |
Bes-klep |
L
1 |
8 |
Lange
C-klep |
R
2 |
|
 |
|
Rond 1760 bouwden Pietro
Florio (ca 1730-1795), Caleb Gedney (1754-1796) en Richard Potter (1728-1806)
in Londen fluiten in D met 4 kleppen; een Es/Dis-klep, die al langer in
gebruik was, en drie nieuwe kleppen, te weten de Gis-klep - die met de
linkerpink bediend werd -, de Bes-klep - voor de linkerduim - en een F-klep,
die met de ringvinger van de rechterhand bediend moest worden. Deze vinger
moest echter ook al het E-gat dichthouden. |
Alleen de c'' was nu nog
chromatisch, maar de kwaliteit was acceptabel. Doordat de kleppen nogal
eens hun dienst weigerden, duurde het tot ca. 1790 voor de fluit met 4
kleppen door fluitisten was geaccepteerd. |
Dat laatste weerhield dezelfde
drie bouwers er niet van om rond 1774 aan de fluit een C-voet toe te voegen,
hetgeen overigens niet nieuw was. Quantz bezat al ca. 1722 zo'n fluit van
de bouwer Biglioni uit Rome, maar hij was er niet tevreden over omdat de
extra lengte een nadelige invloed had op toon en intonatie. De pink van
de rechterhand was nu verantwoordelijk voor de C-, Cis- en D-klep. In 1782
kwam er door toedoen van Dr.J.H. Ribock een gesloten klep bij voor de c'',
die bediend werd met de wijsvinger van de rechterhand, en in 1786 introduceerde
Johann Georg Tromlitz een tweede F-klep, de zgn. "lange F-klep", omdat
hij bediend werd met de pink van de linkerhand. |
Terwijl er op deze manier
nog wat verder geëxperimenteerd werd en er fluiten met 17 kleppen
werden gebouwd die tot g konden afdalen, bleef de fluit met één
klep nog gewoon in gebruik. Rockstro (1928) somt op pag. 303/304 een aantal
verdere uitbreidingen op, die het echter niet "gehaald" hebben. |
In 1800 stelde Tromlitz
een verbetering voor van zijn eigen lange F-klep, en een extra klep voor
de bes' om de linkerduim, die verantwoordelijk was voor de c' en de bes'
te ontlasten. In 1803 verscheen in de AMZ een belangrijk artikel van H.W.
Pottgieser: "Über die Fehler der bisherigen Flöten". Het instrument
dat hij voorstelde had slechts één klep. Ondanks het feit
dat het qua intonatie een verbetering was op het bestaande type, werd aan
zijn voorstel geen aandacht besteed. Wel had het artikel het door Pottgieser
beoogde doel dat de fluitbouwers zich weer serieus gingen bekommeren om
de fluit verder te verbeteren. |
Een belangrijke uitvinding
werd gedaan door Claude Laurent, een horlogemaker uit Langres, die in 1806
in Parijs een patent aanvroeg voor het vervaardigen van kristallen fluiten.
Het grote voordeel van dit instrument was dat het ongevoelig was voor temperatuurschommelingen
en vochtigheid. Het grote nadeel was natuurlijk, afgezien van het feit
dat ze wat zwaarder in de hand lagen, de grote breekbaarheid. ("It possesses
the single good quality of endurance - until broken", Rockstro 1928,
p. 144). Hoewel kristallen fluiten behalve door Laurent zelf en zijn leerling
J.D. Breton door verder niemand gemaakt werden, had de uitvinding een bijkomend
voordeel, namelijk een verbetering van de montering van de kleppen. Dit
kon namelijk niet anders dan tussen twee stijlen in via een metalen plaatje
op de fluit vastgeschroefd worden en al gauw werd dit systeem ook op andere
fluiten toegespast, waardoor het systeem nog nauwelijks zijwaartse speling
had. |
Andere uitvindingen die
nog gedaan zijn en die kortere of langere tijd in gebruik zijn geweest:
kleppen die horizontaal t.o.v. de fluit opengingen, waardoor de zgn. "glide",
een specialiteit van Nicholson, uitgevoerd kon worden in 1808 door W.H.
Potter (1769-1848); de zgn. brilklep van Rev.Fr. Nolan, ook in 1808, waarmee
zowel een vingergat gesloten kon worden als, gelijktijdig, een ander gat
verkleind werd; een voorstel van G. Miller uit 1810 om fluiten cylindrisch
te boren en van metaal te maken; de uitvinding van Joh.Nep. Capeller uit
1811 met een extra Gis-klep, die met de rechterhand kon worden bediend;
een trillerklep voor d'', behouden op de latere Boehm-fluit, en, vooral,
een beweegbaar mondstuk, waardoor men de toonhoogte onafhankelijk van de
onderlinge stemming kon veranderen; en in 1814 het patent van J. Wood op
een fluit met voor ieder deel een aparte stemschuif, die wel een tijd in
gebruik is geweest, maar overbodig werd toen de stemtoon zich internationaal
ging stabiliseren. |
Afgezien van deze technische
snufjes waren er nog de experimenten met de boring. Uitgangspunt was dat
de vingergaten op een dusdanige plaats zaten dat men er met de vingers
makkelijk bij kon - een principe dat Th. Boehm pas durfde te verlaten.
Het is bekend dat Nicholson een instrument met wijde boring prefereerde
en grote vingergaten. De instrumenten van Drouet hadden een veel nauwere
boring en kleinere gaten. |
Rockstro bespreekt van beide
concurrenten een fluit. De fluit van Drouet had als grootste vingergat
het Fis-gat, met een diameter van 0,85 cm; bij de Nicholson-fluit was de
diameter van ditzelfde gat 1,05 cm, waarbij Rockstro nog aantekent:
"...sometimes
the holes, particularly those for f-sharp and b-flat, were larger tha these".
(Rockstro 1928, p. 285 en 290).
|
De ordening van de kleppen
op de boet is bij Drouet iets anders dan gebruikelijkw as, dit is ook te
zien in een afbeelding in Drouet's "Méthode" uit 1827. Rockstro
zegt hierover:
"The arrangement
of the keys of the foot-joint is pecularly compicated and inconvenient"
(Rockstro 1928, p. 285).
|
De ambitus in Drouet's tijd
was in het algemeen van c' tot d''''. Uitbreiding naar beneden (tot bes
of zelfs tot g) kwam voor, o.a. bij fluiten van Trexler en Koch uit Wenen
met 15 kleppen, Laurent uit Parijs (in 1834) en Ziegler uit Wenen met 17
kleppen en een teruggebogen voet. Drouet heeft in zijn "Méthode"
ook een etude opgenomen voor dit type fluit, maar dergelijke extremen waren
in die tijd toch wel zeer omstreden (zie de recensie in AMZ 1830, kl.503,
geciteerd in Hoofdstuk 7). De hoogste tonen waren zeer moeilijk te spelen
en Drouet raadt de beginnende fluitist dan ook aan zijn energie inandere
facetten van het fluitspel te inversteren. Nicholson gaf in 1821, naar
hij zelf schreef als eerste, in zijn "Preceptive Lessons" grepentabellen
voor c'''' en d'''', hoewel hij daar de volgende aantekening bij plaatste:
"The author conceives
he is the first who has ever introduced these notes into print. They are,
however, so difficult to produce that he has not the least expectation
of ever seeing passages written for them". (Ch. Nicholson, Preceptive
Lessons p.21, gecit. in Toff 1986, p.39).
|
Drouet moet in zijn fabriek
minstens zo'n 650 fluiten hebben laten maken. Daarvan heb ik er via catalogi
18 kunnen terugvinden; ongetwijfeld zijn er nog veel meer instrumenten
in particuliere collecties. Omdat zijn fluiten vaak een plaatje hebben
met de volgende inscriptie:
"No flute is
genuine that is not bought at Mr.L. Drouet's Manufactory No 358, Oxford
St London & accompanied by a certificate under his hand"
is wellicht te suggereren dat
zijn fluiten ook werden vervalst. |
|
De volgende musea en collecties
bezitten fluiten uit de fabriek van Drouet:
1. |
Gemeentemuseum Den Haag,
collectie Scheurleer.
Dwarsluit, L. Drouët,
London ca. 1820.
Ebbehouten fluit, met 8
zilveren kleppen, Cis- en C-klep op één as gemonteerd. Inscriptie
op het zilverbeslag van het register en in het hout van het instrument.
Lengte 67 cm.
Lit: v.Acht 1974, p.18 (met
afb); Scheurleer 1885, p. 247. N.B. Scheurleer geeft een lengte van 68,3
cm. |
2. |
Library of Congress,
Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 317; Fluit in C, 8 kleppen;
London 1818. Ivoor met zilveren kleppen. Lengte 65,9 cm. |
3. |
Library of Congress,
Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 347; Fluit in C, London
1818. Ebbehout met 6 zilveren kleppen en ivoren ringen. Lengte 67,0 cm.
Met voet tot c'. |
4. |
Library of Congress,
Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 393; Fluit in C, London
1815-1819. Ivoor met zilveren ringen en 8 kleppen. Lengt 66,5 cm. |
5. |
Library of Congress,
Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 827; London ca. 1818.
Rozehouten fluit met zilveren lipplaat en ringen, 8 kleppen. Lengte 66,5
cm. |
6. |
Library of Congress,
Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 1310; Fluit in C, London
1820-1821. Ivoren fluit, bedekt met donkere vernis en zilveren ringen.
8 kleppen. Lengte: 67,5 cm.Zilveren plaat met inscriptie: "No flute
is genuine...etc".
Lit. betreffende nrs. 2
t/m 6: Lichtenvanger 1961. |
7. |
Horniman Museum, London,
Adam Carse collection.
No. 63; Fluit in D, London
1815-1819. Ivoren fluit in 5 delen en met 8 kleppen. Zilveren montuur.
Lengte: 65,4 cm. Lengte v.a. mondstuk: 60,4 cm; diameter bij de kop: 1,8
cm; diameter bij de voet: 1,0 cm.
Lit: London C.C. 1947; London
C.C. 1951. |
8. |
Horniman Museum, London,
P.A. Bull Collection.
No. 139; Fluit in D, London
1815-1819. Ivoren fluit met 7 kleppen en zilveren montuur. Lengte 67,0
cm; lengte v.a. mondstuk: 61,1 cm; diameter bij de kop 1,9 cm; diameter
bij de voet: 1,1 cm.
Lit: London C.C. 1951. |
9. |
Horniman Museum, London
(?), P.A. Bull Collection.
No. 80; Fluit met 8 kleppen
gemaakt door C. Ward onder L. Drouet, R.M.E. London, 80.
Lit: Langwill 1980. |
10. |
Royal College of Music
Museum of Instruments, London, Ridley Collection.
No. 20; Ebbehouten fluit,
London 1817-1819, genummerd 544. Zilveren montuur met reliëf van bloemen
en gebladerte; 8 zilveren kleppen met lepelvormige bedekking. Het deel
voor de linkerhand heeft de inscriptie: L Drouet/23 Conduit st/bond st/London/544;
de kop heeft een zilveren plaat met de inscriptie: "No flute is genuine...etc".
Het instrument is zo goed als zeker gemakkt door C. Ward. Lengte 66,6 cm.
Lit: Ridley 1957, Ridley
1982. |
11. |
Royal College of Music
Museum of Instruments, London, Ridley Collection.
No. 21; Ivoren fluit, London
1818-1819. Vijf delen,op ieder deel de inscriptie: L. DROUET/LONDON. Eenvoudige
decoratie op zilveren montuur, 8 zilveren kleppen. lengte: 63,75 cm. Waarschijnlijk
gemaakt door Andrew Kauffmann.
Lit: Ridley 1957, met afbeelding;
Ridley 1982. |
12. |
University of Oxford
Music Faculty,Oxford, Ph. Bate Collection.
Palmhouten fluit,London
1815-1819. Eén koperen klep,lengte vanaf mondgat 53,6 cm; diameter
van mondgat 1,06 x 0,95 cm. Ivoren ringen. Inscriptie: Drouets, London.
Lit: Bate 1969, met afbeelding.
Bate 1976. |
13. |
University of Oxford
Music Faculty,Oxford, Ph. Bate Collection.
Ivoren fluit, zilveren montuur,
C-voet. 8 kleppen. Inscriptie: L. Drouet, 326. Zilveren plaat met de tekst:
"No flute is genuine...etc". Lengte vanaf mondgat: 58,7 cm. Omtrek
mondgat: 1,17 x 0,95 cm.
Lit: Bate 1976. |
14. |
Staatliche Hochschule
für Musik, Berlin; Sammlung alter Musikinstrumente.
Fluit in Des, London 1815-1819.
Palmhout met ivoren beslag. 8 kleppen en inscriptie: "L. Drouet/23. Conduit
St./Bond St/London 649".Lengte: 67,5 cm; diameter 1,9 - 1,2 cm.
Lit: Sachs 1922. |
15. |
Cambridge, Massachusetts,
Ruth and G. Norman Eddy Collection.
No. 55. London 1818-1819.
Ivoren fluit, conisch.
Lit: Good 1984. |
16. |
U.S. National Museum,
Washington.
Rozehouten fluit met 4 kleppen,
zilveren montuur.
Lit: Langwill 1980 |
17. |
Reginald Morley Pegge
Collection.
Deze collectie is na de
dood van R. Morley Pegge verspreid; er zijn geen gegevens over de fluit.
Lit: Langwill 1980 |
18. |
Lisa Beznosiuk bespeelt
op de plaat "Preston's Pocket, music for two flutes" een Drouet-fluit uit
1825 (!) |
|
|
|
|