Voorblad
Voorwoord
1: 1792 -1807
2: 1807 - 1815
3: 1816 - 1820
4: 1819 - 1827
5: 1827 - 1839
6: 1839 - 1873
7: Drouet's "Méthode"
8: Drouet als componist
9: Werken-lijst
Bijlagen:
-Kristallen dwarsfluit
-Le beau Dunois
-Cantate à la paix
-Brief A. Kist
-Discografie
Literatuuropgave
Addenda

Mijn Homepage
Hoofdstuk 3: 1816 - 1820.
In Frankrijk werd Drouet in populariteit voorbij gestreefd door Tulou, in Engeland had hij zware concurrentie te verduren van Charles Nicholson (1795-1837). Een concert in de Philharmonic op 25 maart 1816 veroorzaakte nog een "extraordinary sensation" (Rockstro 1928, p.598), maar de populariteit van Nicholson was zo groot dat Drouet's succes snel voorbij was. Er zijn mij in deze periode dan ook geen verdere concerten bekend, hoewel Drouet ongetwijfeld wel is blijven spelen.
Drouet startte al snel in London een fluitfabriek, waar hij volgens zijn aanwijzingen de bekende fluitbouwer Cornelius Ward fluiten liet bouwen. De fabriek annex muziekhandel en uitgeverij was gevestigd 23 Conduit Street, Bond Street, en later 358 Oxford Street (Langwill 1980). In 1819 ging hij failliet, omdat het publiek het fluittype van Nicholson meer waardeerde, waarna hij Engeland weer verliet.
In de tijd dat Drouet zijn fluitfabriek had, was de fluit met 8 kleppen min of meer het standaard-type (*zie de afbeelding hiernaast). Ook fluiten met 1 of 4 kleppen waren echter nog steeds gangbaar, en niet alleen omdat dit goedkoper was. De fluit met 8 kleppen had nog zoveel technische mankementen (lekkende kleppen of een niet snel genoeg reagerend mechaniek), dat veel fluitisten het instrument wantrouwden. Bovendien was het intonatieprobleem nog niet voldoende opgelost. Al met al werden er nog voortdurend pogingen in het werk gesteld om de fluit technisch te verbeteren.
Toen ongeveer halverwege de 18e eeuw de gelijkzwevende temperatuur meer en meer geaccepteerd werd, kwam de weg vrij voor een puur mechanische oplossing van het intonatieprobleem. Door de zgn. vorkgrepen of het slechts half afdekken van vingergaten werd de toon toch nooit echt zuiver en bleef gesluierd klinken. Men werd zich bewust van het feit dat het het beste zou zijn als iedere toon een eigen gat zou hebben dat onder controle van de vingers te houden zou zijn. (Bate 1969, p.95).

 

Fluit met 8 kleppen.
Rudall & Rose, London ca. 1827.
(Overgenomen uit Rockstro 1928).

Vingergaten:
I Cis-gat L 2
II B-gat L 3
III A-gat L 4
IV G-gat R 2
V Fis-gat R 3
VI E-gat R 4
Open kleppen:
1 C-klep R 5
2 Cis-klep R 5
Gesloten kleppen:
3 Dis-klep R 5
4 Korte F-klep R 3
5 Lange F-klep L 5
6 Gis-klep L 5
7 Bes-klep L 1
8 Lange C-klep R 2

Rond 1760 bouwden Pietro Florio (ca 1730-1795), Caleb Gedney (1754-1796) en Richard Potter (1728-1806) in Londen fluiten in D met 4 kleppen; een Es/Dis-klep, die al langer in gebruik was, en drie nieuwe kleppen, te weten de Gis-klep - die met de linkerpink bediend werd -, de Bes-klep - voor de linkerduim - en een F-klep, die met de ringvinger van de rechterhand bediend moest worden. Deze vinger moest echter ook al het E-gat dichthouden.
Alleen de c'' was nu nog chromatisch, maar de kwaliteit was acceptabel. Doordat de kleppen nogal eens hun dienst weigerden, duurde het tot ca. 1790 voor de fluit met 4 kleppen door fluitisten was geaccepteerd.
Dat laatste weerhield dezelfde drie bouwers er niet van om rond 1774 aan de fluit een C-voet toe te voegen, hetgeen overigens niet nieuw was. Quantz bezat al ca. 1722 zo'n fluit van de bouwer Biglioni uit Rome, maar hij was er niet tevreden over omdat de extra lengte een nadelige invloed had op toon en intonatie. De pink van de rechterhand was nu verantwoordelijk voor de C-, Cis- en D-klep. In 1782 kwam er door toedoen van Dr.J.H. Ribock een gesloten klep bij voor de c'', die bediend werd met de wijsvinger van de rechterhand, en in 1786 introduceerde Johann Georg Tromlitz een tweede F-klep, de zgn. "lange F-klep", omdat hij bediend werd met de pink van de linkerhand.
Terwijl er op deze manier nog wat verder geëxperimenteerd werd en er fluiten met 17 kleppen werden gebouwd die tot g konden afdalen, bleef de fluit met één klep nog gewoon in gebruik. Rockstro (1928) somt op pag. 303/304 een aantal verdere uitbreidingen op, die het echter niet "gehaald" hebben.
In 1800 stelde Tromlitz een verbetering voor van zijn eigen lange F-klep, en een extra klep voor de bes' om de linkerduim, die verantwoordelijk was voor de c' en de bes' te ontlasten. In 1803 verscheen in de AMZ een belangrijk artikel van H.W. Pottgieser: "Über die Fehler der bisherigen Flöten". Het instrument dat hij voorstelde had slechts één klep. Ondanks het feit dat het qua intonatie een verbetering was op het bestaande type, werd aan zijn voorstel geen aandacht besteed. Wel had het artikel het door Pottgieser beoogde doel dat de fluitbouwers zich weer serieus gingen bekommeren om de fluit verder te verbeteren.
Een belangrijke uitvinding werd gedaan door Claude Laurent, een horlogemaker uit Langres, die in 1806 in Parijs een patent aanvroeg voor het vervaardigen van kristallen fluiten. Het grote voordeel van dit instrument was dat het ongevoelig was voor temperatuurschommelingen en vochtigheid. Het grote nadeel was natuurlijk, afgezien van het feit dat ze wat zwaarder in de hand lagen, de grote breekbaarheid. ("It possesses the single good quality of endurance - until broken", Rockstro 1928, p. 144). Hoewel kristallen fluiten behalve door Laurent zelf en zijn leerling J.D. Breton door verder niemand gemaakt werden, had de uitvinding een bijkomend voordeel, namelijk een verbetering van de montering van de kleppen. Dit kon namelijk niet anders dan tussen twee stijlen in via een metalen plaatje op de fluit vastgeschroefd worden en al gauw werd dit systeem ook op andere fluiten toegespast, waardoor het systeem nog nauwelijks zijwaartse speling had.
Andere uitvindingen die nog gedaan zijn en die kortere of langere tijd in gebruik zijn geweest: kleppen die horizontaal t.o.v. de fluit opengingen, waardoor de zgn. "glide", een specialiteit van Nicholson, uitgevoerd kon worden in 1808 door W.H. Potter (1769-1848); de zgn. brilklep van Rev.Fr. Nolan, ook in 1808, waarmee zowel een vingergat gesloten kon worden als, gelijktijdig, een ander gat verkleind werd; een voorstel van G. Miller uit 1810 om fluiten cylindrisch te boren en van metaal te maken; de uitvinding van Joh.Nep. Capeller uit 1811 met een extra Gis-klep, die met de rechterhand kon worden bediend; een trillerklep voor d'', behouden op de latere Boehm-fluit, en, vooral, een beweegbaar mondstuk, waardoor men de toonhoogte onafhankelijk van de onderlinge stemming kon veranderen; en in 1814 het patent van J. Wood op een fluit met voor ieder deel een aparte stemschuif, die wel een tijd in gebruik is geweest, maar overbodig werd toen de stemtoon zich internationaal ging stabiliseren.
Afgezien van deze technische snufjes waren er nog de experimenten met de boring. Uitgangspunt was dat de vingergaten op een dusdanige plaats zaten dat men er met de vingers makkelijk bij kon - een principe dat Th. Boehm pas durfde te verlaten. Het is bekend dat Nicholson een instrument met wijde boring prefereerde en grote vingergaten. De instrumenten van Drouet hadden een veel nauwere boring en kleinere gaten.
Rockstro bespreekt van beide concurrenten een fluit. De fluit van Drouet had als grootste vingergat het Fis-gat, met een diameter van 0,85 cm; bij de Nicholson-fluit was de diameter van ditzelfde gat 1,05 cm, waarbij Rockstro nog aantekent:
"...sometimes the holes, particularly those for f-sharp and b-flat, were larger tha these". (Rockstro 1928, p. 285 en 290).
De ordening van de kleppen op de boet is bij Drouet iets anders dan gebruikelijkw as, dit is ook te zien in een afbeelding in Drouet's "Méthode" uit 1827. Rockstro zegt hierover:
"The arrangement of the keys of the foot-joint is pecularly compicated and inconvenient" (Rockstro 1928, p. 285).
De ambitus in Drouet's tijd was in het algemeen van c' tot d''''. Uitbreiding naar beneden (tot bes of zelfs tot g) kwam voor, o.a. bij fluiten van Trexler en Koch uit Wenen met 15 kleppen, Laurent uit Parijs (in 1834) en Ziegler uit Wenen met 17 kleppen en een teruggebogen voet. Drouet heeft in zijn "Méthode" ook een etude opgenomen voor dit type fluit, maar dergelijke extremen waren in die tijd toch wel zeer omstreden (zie de recensie in AMZ 1830, kl.503, geciteerd in Hoofdstuk 7). De hoogste tonen waren zeer moeilijk te spelen en Drouet raadt de beginnende fluitist dan ook aan zijn energie inandere facetten van het fluitspel te inversteren. Nicholson gaf in 1821, naar hij zelf schreef als eerste, in zijn "Preceptive Lessons" grepentabellen voor c'''' en d'''', hoewel hij daar de volgende aantekening bij plaatste:
"The author conceives he is the first who has ever introduced these notes into print. They are, however, so difficult to produce that he has not the least expectation of ever seeing passages written for them". (Ch. Nicholson, Preceptive Lessons p.21, gecit. in Toff 1986, p.39).
Drouet moet in zijn fabriek minstens zo'n 650 fluiten hebben laten maken. Daarvan heb ik er via catalogi 18 kunnen terugvinden; ongetwijfeld zijn er nog veel meer instrumenten in particuliere collecties. Omdat zijn fluiten vaak een plaatje hebben met de volgende inscriptie:
"No flute is genuine that is not bought at Mr.L. Drouet's Manufactory No 358, Oxford St London & accompanied by a certificate under his hand"
is wellicht te suggereren dat zijn fluiten ook werden vervalst.

De volgende musea en collecties bezitten fluiten uit de fabriek van Drouet:
 
1. Gemeentemuseum Den Haag, collectie Scheurleer.
Dwarsluit, L. Drouët, London ca. 1820.
Ebbehouten fluit, met 8 zilveren kleppen, Cis- en C-klep op één as gemonteerd. Inscriptie op het zilverbeslag van het register en in het hout van het instrument. Lengte 67 cm.
Lit: v.Acht 1974, p.18 (met afb); Scheurleer 1885, p. 247. N.B. Scheurleer geeft een lengte van 68,3 cm.
2. Library of Congress, Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 317; Fluit in C, 8 kleppen; London 1818. Ivoor met zilveren kleppen. Lengte 65,9 cm.
3. Library of Congress, Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 347; Fluit in C, London 1818. Ebbehout met 6 zilveren kleppen en ivoren ringen. Lengte 67,0 cm. Met voet tot c'.
4. Library of Congress, Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 393; Fluit in C, London 1815-1819. Ivoor met zilveren ringen en 8 kleppen. Lengt 66,5 cm.
5. Library of Congress, Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 827; London ca. 1818. Rozehouten fluit met zilveren lipplaat en ringen, 8 kleppen. Lengte 66,5 cm.
6. Library of Congress, Washington D.C., Dayton C. Miller Collection.
No. 1310; Fluit in C, London 1820-1821. Ivoren fluit, bedekt met donkere vernis en zilveren ringen. 8 kleppen. Lengte: 67,5 cm.Zilveren plaat met inscriptie: "No flute is genuine...etc".
Lit. betreffende nrs. 2 t/m 6: Lichtenvanger 1961.
7. Horniman Museum, London, Adam Carse collection.
No. 63; Fluit in D, London 1815-1819. Ivoren fluit in 5 delen en met 8 kleppen. Zilveren montuur. Lengte: 65,4 cm. Lengte v.a. mondstuk: 60,4 cm; diameter bij de kop: 1,8 cm; diameter bij de voet: 1,0 cm.
Lit: London C.C. 1947; London C.C. 1951.
8. Horniman Museum, London, P.A. Bull Collection.
No. 139; Fluit in D, London 1815-1819. Ivoren fluit met 7 kleppen en zilveren montuur. Lengte 67,0 cm; lengte v.a. mondstuk: 61,1 cm; diameter bij de kop 1,9 cm; diameter bij de voet: 1,1 cm.
Lit: London C.C. 1951.
9. Horniman Museum, London (?), P.A. Bull Collection.
No. 80; Fluit met 8 kleppen gemaakt door C. Ward onder L. Drouet, R.M.E. London, 80.
Lit: Langwill 1980.
10. Royal College of Music Museum of Instruments, London, Ridley Collection.
No. 20; Ebbehouten fluit, London 1817-1819, genummerd 544. Zilveren montuur met reliëf van bloemen en gebladerte; 8 zilveren kleppen met lepelvormige bedekking. Het deel voor de linkerhand heeft de inscriptie: L Drouet/23 Conduit st/bond st/London/544; de kop heeft een zilveren plaat met de inscriptie: "No flute is genuine...etc". Het instrument is zo goed als zeker gemakkt door C. Ward. Lengte 66,6 cm.
Lit: Ridley 1957, Ridley 1982. 
11. Royal College of Music Museum of Instruments, London, Ridley Collection.
No. 21; Ivoren fluit, London 1818-1819. Vijf delen,op ieder deel de inscriptie: L. DROUET/LONDON. Eenvoudige decoratie op zilveren montuur, 8 zilveren kleppen. lengte: 63,75 cm. Waarschijnlijk gemaakt door Andrew Kauffmann.
Lit: Ridley 1957, met afbeelding; Ridley 1982.
12. University of Oxford Music Faculty,Oxford, Ph. Bate Collection.
Palmhouten fluit,London 1815-1819. Eén koperen klep,lengte vanaf mondgat 53,6 cm; diameter van mondgat 1,06 x 0,95 cm. Ivoren ringen. Inscriptie: Drouets, London.
Lit: Bate 1969, met afbeelding. Bate 1976.
13. University of Oxford Music Faculty,Oxford, Ph. Bate Collection.
Ivoren fluit, zilveren montuur, C-voet. 8 kleppen. Inscriptie: L. Drouet, 326. Zilveren plaat met de tekst: "No flute is genuine...etc". Lengte vanaf mondgat: 58,7 cm. Omtrek mondgat: 1,17 x 0,95 cm.
Lit: Bate 1976.
14. Staatliche Hochschule für Musik, Berlin; Sammlung alter Musikinstrumente.
Fluit in Des, London 1815-1819. Palmhout met ivoren beslag. 8 kleppen en inscriptie: "L. Drouet/23. Conduit St./Bond St/London 649".Lengte: 67,5 cm; diameter 1,9 - 1,2 cm.
Lit: Sachs 1922.
15. Cambridge, Massachusetts, Ruth and G. Norman Eddy Collection.
No. 55. London 1818-1819. Ivoren fluit, conisch.
Lit: Good 1984.
16. U.S. National Museum, Washington.
Rozehouten fluit met 4 kleppen, zilveren montuur.
Lit: Langwill 1980
17. Reginald Morley Pegge Collection.
Deze collectie is na de dood van R. Morley Pegge verspreid; er zijn geen gegevens over de fluit.
Lit: Langwill 1980
18. Lisa Beznosiuk bespeelt op de plaat "Preston's Pocket, music for two flutes" een Drouet-fluit uit 1825 (!)