|
Hoofdstuk 5:
1827 - 1839. |
Na Drouet's Italiaanse jaren
komt er voor ons weer enige duidelijkheid in zijn biografie. Met ingang
van 15 januari 1828 werd hij benoemd als solo-fluitist aan de Koninklijke
Hofkapel van koning Willem I. De archieven van de hofkapel bevinden zich
in het Gemeentemuseum in Den Haag, en met behulp van deze stukken heeft
D.J. Balfoort een gedetailleerde geschiedenis van de Hofkapel geschreven.
(Balfoort 1943). |
Drouet werd aangesteld tegen
het voor die tijd ongehoord hoge salaris van HFL 1.000,- per jaar. (Zijn
collega-fluitist Desmares kreeg slechts de helft). Eerder al, in september
1827, had men hem dezelfde positie aangeboden bij de hofkapel in brussel,
maar Drouet had toen geweigerd omdat het geboden salaris - eveneens HFL
1.000,- - lager was dan dat van de concertmeester Ch. de Bériot.
Ook hier valt het merkwaardige karakter van Drouet op, die kennelijk overal
zijn haan koning wilde laten kraaien. Kenmerkend is ook het verslag dat
Schilling over deze periode geeft:
"Auf die Bitte
seiner Mutter, mit der ganzen Familie nach dem Haag zurückzukehren,
nahm er in dieser Stadt die Stelle des ersten Flötisten bei der Kammermusik
des Königs der Niederlande und die des Capellmeisters beim Theater
an; da aber diese beide Anstalten unter dem Befehle eines Unwürdigen
standen, so sah sich Drouet bald veranlasst, den Haag wieder zu verlassen".
(Schilling 1841, p.101).
|
De dirigent van de hofkapel
was Johan H. Lübeck (1799-1865), die het orkest op een behoorlijk
peil moet hebben gebracht. Drouet woonde in die tijd overigens niet in
Den Haag, maar bij A. Kist te Dordrecht. (Brief van Kist d.d. 05-02-1829).
Deze heeft nog geprobeerd te bemiddelen bij een conflict dat in 1829 reeds
ontstond tussen Drouet en baron J.W. Huyssen van Kattendijke, supernumerair
kamerheer van koning Willem I, die met de organisatie van de Hofkapel was
belast. Drouet had namelijk toestemming om in de wintermaanden, als het
hof in Brussel zat, een kunstreis te maken. Hij was echter van mening dat
hij vrij was te reizen zolang hij dat wilde, en hij is van deze reis dan
ook niet meer in het orkest teruggekeerd. Wel kwam hij in April 1829 nog
even langs om zijn salaris op te halen, maar hij was daarna meteen weer
vertrokken. Kattendijke liet vervolgens Drouet's salaris inhouden en stelde
als ultimatum dat hij vóór 1 december 1829 terug zou zijn
in Den Haag. Zelfs toen nog heeft hij tot 1 maart 1830 geduld gehad, waarna
Drouet definitief werd geschorst. (Balfoort 1943, p.23). |
Volgens Fétis (1862)
is hij in 1828 weer in Parijs geweest. In Elberfeld leerde hij Florentine
Faillan kennen,
"auf deren Vorzüge
er durch einen Freund aufmerksam geworden war. Die wenigen deutschen Worte,
die er in der Eile gelernt hatte, genügen, seine Wünsche bei
Florentinen verständlich zu machen; er erhält ihre Hand, heirathet
sie und wird Vater von vier Kindern, wovon drei, ein Knabe von 10, ein
Mädchen von 67 Jahren und eines von 3 Jahren, leben". (Schilling
1841, p.101).
|
Een vierde kind, ook een
dochter, overleed in 1832. De oudste zoon moet Louis Drouet jr. zijn, die
later pianist werd. Van hem staan in de AMZ een tweetal recensies: een
bespreking van zijn examen in 1847 aan het conservatorium van Leipzig (hij
speelde toen een concert voor piano van C.M. von Weber), en een recensie
van een concert in Coburg in 1848, waar hij o.a. in het septet van Hummel
meespeelde. (Zie AMZ 1847, kl.278 en 1848, kl.426). Hij was een leerling
van Mendelssohn en Moscheles en, te oordelen naar wat de recensent over
hem schreef, moet hij over een even goede en heldere techniek als zijn
vader beschikt hebben. |
Felix Mendelssohn was een
goede vriend van Drouet. Zij moeten elkaar in 1820,waarschijnlijk in Berlijn,
hebben leren kennen,
"...denn nun
erinnerst Du dich gleich, wie vater immer etwas vergnügter wurde,
wenn man nur den Namen Drouët nannte, wie er nach Tisch dies Rondo
oder ein andres von ihm zu singen anfing, wie wir vor achtzehn Jahren Kinder
waren und ihm vorspielen mussten". (Hensel 1879, p.55).
|
In 1828 nodigde Mendelssohn
Drouet uit mee te gaan voor een concertreis naar Engeland. Van het concert,
dat op 24 juni 1829 plaats vond is het programma bewaard gebleven:
 |
(Rockstro 1928, p.599) |
|
Het concert voor fluit is
volgens Jean-Pierre Rampal Drouet's concert no.5 Op.79 geweest. Drouet's
vrouw, die tijdens dit concert als zangeres optrad, zal ook later nog wel
aan concerten van haar man meewerken. |
De vriendschap met Mendelssohn
moet tot Mendelssohn's dood in 1847 hebben geduurd. In 1839 gaven zij samen
in Leipzig nog een concert, waarbij ook weer "Mad. Drouet" optrad. Dit
concert vond plaats op 16 april en de AMZ (1839, kl.370) schreef een bijzonder
lovende recensie, waarbij met name de positieve woorden over Drouet's toonkwaliteit
en intonatie ("nicht ein Komma fehlt") opvielen. Volgens een brief
van Mendelssohn aan zijn moeder op 17 april 1839 was de opkomst van het
publiek echter matig. Over Drouet's kwaliteiten als fluitist is Mendelssohn
zeer enthousiast:
"...da ich wenig
so volkommene Virtuosen kenne, wenig Musiker überhaupt, die mir so
unbeschreibliches Vergnügen machen wie dieser Wundermann mit seinem
Silberflötenton,..." (Elvers 1984, p.206).
|
De Bodleian Library in oxford
heeft aan de vriendschap tussen Mendelssohn en Drouet nog wat herinneringen
liggen, die ik weliswaar niet heb ingezien, maar de moeite van het vermelden
waard vind. Twee brieven gedateerd 19 jan. 1847 en 5 maart 1847, beide
uit Gotha, en twee stukken muziek:
-
Music for solo (flute), "Puisque
vous voulez absolument nous quitter pour aller voir des montagnes, en voici",
gedateerd London, 6 july 1829;
-
Lied ohne Worte in G for flute
and piano, "Pour l'album de Madame Mendelssohn", Leipzig 14 mei 1846.
(Crum 1980 vol.1, p.250/255;
vol.2 p.76/89). |
In 1831 verloor Drouet zijn
vader en in het jaar daarop, zoals reeds vermeld, een dochtertje. In 1832
treffen we Drouet weer in Parijs aan; hij woont dan aan de Rue de l'Arcade
no. 28 (Rampal 1949-68). De fluitist Captain Gordon, waarvan men zegt dat
hij een leerling van Drouet was - wat hij, zoals Kirby heeft aangetoond,
niet was - en die, evenals Th. Boehm geprobeerd heeft door ingrijpende
wijzigingen de fluit technisch te verbeteren, schreef op 15 februari 1833
aan Boehm:
"J'ai vu Drouet
à Paris. Il aprouve ma flûte, mais il recule devant un changement
dans le doigté. Tulou en est aussi". (Kirby 1957, p.258).
|
Drouet's moeder overleed
in 1833 en daarna moet Drouet zelf ernstig ziek zijn geweest, waardoor
hij gedwongen werd langere tijd rust te nemen:
"Herr Drouet,
der England, Holland, Frankreich, Italien und Teutschland bereiste und
mancherlei Anstellungen hatte, sah sich seiner Gesundheit wegen genöthigt,
einige Jahre in den Gegenden des Rheins zu ruhen; erst vor Kurzem hat er
seine Kunstreisen wieder begonnen". (AMZ 1839, kl.371).
|
Uit 1835 dateert een briefje
van Drouet aan J.J.F. Wap, dat zich bevindt in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek.
De inhoud luidt:
"Mille complimens
à Monsieur Wap de la part de son devoué
L. Drouet
Breda 17 fév: 1835."
|
Het is niet duidelijk waar
dit briefje op slaat; Wap (1806-1880) was van 1828 tot 1840 leraar in de
Nederlandse Taal-, Letter-, Geschied- en Aardrijkskunde aan de Koninklijke
Militaire Academie te Breda. (Molhuysen 1921). Hij heeft echter ook zijn
sporen in het Nederlandse muziekleven van die tijd verdiend, o.a. door
incidenteel teksten te leveren voor vocale composities. (Reeser 1986, p.86).
Overigens kan uit het feit dat Drouet met Wap in het Frans correspondeerde
wellicht worden afgeleid, dat Drouet zich vooral Fransman voelde. |
Na zijn ziekte heeft Drouet
zich, volgens Schilling, nog een tijd vooral aan zijn gezin gewijd, tot
zijn kunstenaarsbloed hem in 1839 weer op reis dreef; Leipzig (16 april),
Berlijn (mei en juni), München (juni) en ten slotte in de winter van
1839 nog Weimar werden aangedaan. Er wachtte Drouet echter nog een nieuwe
uitdaging, omdat hij Coburg-Gotha kapelmeester kon worden. Deze post zal
Drouet 15 jaar bezetten. |
|
|
|