|
Hoofdstuk 6:
1839 - 1873. |
Het dubbel-hertogdom Coburg-Gotha
was in 1826 ontstaan na herindeling van de Thüringse erflanden. Sinds
1806 regeerde Ernst I (1784-1844) in Coburg. na de dood van Friedrich IV
von Gotha-Altenburg (1744-1825) kwam het rijke land Gotha onder het bestuur
van de hertog van Coburg. Dit betekende dat de muzikale Ernst I over meer
geld kon beschikken. |
Reeds in 1827 richtte hij
een hoftheater op, dat onder leiding kwam van A. Lübckes. In de wintermaanden
was het hof in Gotha gevestigd, de rest van het jaar in Coburg. Het slottheater
in Gotha was echter te klein om de ambities van Ernst I te kunnen verwezenlijken
en in 1836 werd besloten tot de bouw van een nieuw theater dat in 1840
werd geopend met Meyerbeer's "Robert der Teufel" (Robert le Diable). |
Drouet werkte al sinds 1836
als Hofkapellmeister in Gotha. Na de dood van Lübckes kreeg aanvankelijk
K. Jacobi de muzikale leiding van het hoftheater in Coburg, maar hij moest
in 1839 zijn plaats aan Drouet afstaan. |
Volgens een opgave in de
AMZ vab 1841, kl.85 mocht Jacobi de operettes en entreactes dirigeren en
leidde Drouet de grote opera's, hetgeen hij uitstekend gedaan schijnt te
hebben. |
Ook in Coburg werd intussen
een nieuw theater gebouwd, dat in 1840 geopend werd met "Die Feensee" van
Auber. Drouet werd bij deze gelegenheid tot ridder verheven. (AMZ 1840,
kl.832). |
Op grond van enkele berichten
in de AMZ is er wel een beeld te krijgen van wat er zoal werd gespeeld.
De grote opera's uit die tijd werden uitgevoerd: naast de al eerder genoemde
Robert der Teufel en Feensee ook Wilhelm Tell (Rossini), Belisar (Donizetti)
en, waarschijnlijk onder leiding van K. Jacobi, Der Postillon von Lonjumeau
(A. Adam). (Alle titels in het Duits). |
Vanaf 1844 regeerde Ernst
II (1818-1893) over Coburg-Gotha. Hij was een liberaal politicus, die ook
zeer muzikaal was en zelf componeerde. Hij schreef 5 opera's - Zaira (1846);
Toni der Wildschütz (1848); Casilda (1851); Santa Chiara (1853) en
Diana von Solange (1858) - en, onder pseudoniem, twee operettes - Der Schuster
von Strassburg (1871) en Alpenrosen (1873). |
Tijdens zijn regeerperiode
nam het muziekleven een hoge vlucht. Zo werden in het winterseizoen in
Gotha tussen 3 januari en 12 april 1847 uitgevoerd: reprises van opera's
van Weber (5x), Lortzing en Bellini (3x), Donizetti en Von Flotow (2x),
Auber, Balfe, Beethoven, Halévy, Herold, Meyerbeer en Ernst II zelf.
Daarnaast ook vier nieuwe opera's: Die Musketiere (Les Mousquetaires de
la Reine) van J.F.F. Halévy, Oberon van C.M. von Weber, der Wildschütz
van A. Lortzing en Die Haimonskinder (Les quatre Fils Aymon) van M.W. Balfe.
Dit waren, met uitzondering van Oberon, allen vrij nieuwe opera's; Die
Musketiere was uit 1846, Die Haimonskinder uit 1844 - kom vandaag
de dag nog eens om zo'n programma! |
In dit seizoen was Jacobi
vervangen door concertmeester Lampert; de verdeling van de directie van
de opera bleef verder ongewijzigd: Drouet leidde de grote opera's, Lampert
de dialoog-opera's. Het orkest bestond uit 40 man en, volgens de AMZ
"...zeichnet
sich durch Präcision und geschmackvollen Vortrag rühmlichst aus.
Ueber die Opernvorstellungen lässt sich im allgemeinen sagen, dass
sie, was Inscenirung und Executirung anlangt, wenig zu wünschen übrig
liessen". (AMZ 1847, kl.392).
|
Hoe Drouet als dirigent
geweest is valt moeilijk te zeggen. gezien zijn karakter zal hij welniet
gemakkelijk voor de musici zijn geweest en ook zijn hang vaan rbravour
en virtuositeit zal zijn dirigeren beïnvloed hebben. Slechts één
ker staat in de AMZ een recensie die de dirigent Drouet betreft:
"Herr Kapellmeister
Drouet nahm das Tempo der Ouverture sehr rasch; trotzdem wurde die letztere
mit seltener Genauigkeit ausgeführt und eben so wie fast alle Nummern
der Oper mit lebhaftem Beifall aufgenommen". (AMZ 1848, kl.71).
|
Ook Franz Liszt is een tijd
aan het hof van Gotha-Coburg verbonden geweest en wel in de laatste jaren
van Drouet's werkzaamheid. hij dirigeerde op 6 april 1854 de première
van de opera Santa Chiara van Ernst II Caecilia XI, 1854, p.90). In 1853
heeft Ernst II nog via Liszt geprobeerd Richard Wagner aan te stellen,
maar deze weigerde omdat hij dan ook de opera's van de hertog had moeten
instrumenteren. (Engel 1966, p.83). |
Met deze periode van 15
jaar in Coburg-Gotha lijkt Drouet zijn reislust te zijn verloren. Wel is
hij in 1841-42 nog in Engeland geweest, waar hij Buckingham Palace voor
koningin Victoria en prins Albert, de jongere broer van Ernst II, heeft
gespeeld. (Fitzgibbon 1928, p.198). In 1854 vroeg hij ontslag en werd zijn
plaats tijdelijk ingenomen door Lampert (Caecilia, 1 april 1854, p.78).
Drouet is toen enige maanden naar New York geweest, waar hij voor het eerst
de Boehm-fluit heeft leren kennen. Drouet wordt altijd genoemd in het rijtje
conservatieve fluitisten, die het Boehm-systeem niet wilden accepteren.
Philip Bate schrijft in 1984 nog Rockstro na: "Drouet never used nor
recommanded a flute with more than eight keys". (Bate 1984; Rockstro
1928, p.285). Drouet publiceerde in New York echter "72 Studies on taste
and style composed expressly for the Boehmflute...". In het voorwoord schrijft
hij:
"Obwohl ich schon
lange von Mr. Boehm's neuer Flöte wusste, fand ich...erst jetzt Veranlassung,
ihren vorzüglichen Wert zu prüfen. - Ich finde ihren Mechanismus
weit weniger kompliziert als ich dachte, und ihre Griffweise ist bemerkenswert
einfach. Aber was mir noch mehr gefällt, ist die grosse Leichtigkeit,
mit welcher jeder Ton erzeugt werden kann und die Vollkommenheit der Stimmung
und des Klanges im ganzen Spielbereich. Sie bietet dem geschmackvollen
Spieler auch die Möglichkeit, laut und weich zu blasen, ohne aus der
Stimmung zu geraten". (Geciteerd naar L. de Lorenzo, "My Complete Story
of the Flute", New York 1950, p.114/115 in Ventzke 1966, p.54).
|
Caecilia meldt op 1 december
1854:
"Kapelmeester
Drouet is van zijne kunstreis uit Amerika naar Coburg teruggekeerd, zonder
groote zaken in de nieuwe wereld gemaakt te hebben".
|
Na zijn pensionering heeft
Drouet afwisselend in Gotha en Frankfurt a.M. gewoond (Zimmerweg 7). In
1860 heeft hij nog een concert in Frankfurt gegeven. (Rockstro 1928/ Rampal
1949/1968). |
De laatste jaren van zijn
leven woont hij in Bern, waar hij op 30 september 1873 op 83 jarige leeftijd
overlijdt. |
|
|
|