Voorblad
Voorwoord
1: 1792 -1807
2: 1807 - 1815
3: 1816 - 1820
4: 1819 - 1827
5: 1827 - 1839
6: 1839 - 1873
7: Drouet's "Méthode"
8: Drouet als componist
9: Werken-lijst
Bijlagen:
-Kristallen dwarsfluit
-Le beau Dunois
-Cantate à la paix
-Brief A. Kist
-Discografie
Literatuuropgave
Addenda

Mijn Homepage
Hoofdstuk 8: Drouet als componist.
Drouet heeft honderden werken voor fluit op zijn naam staan, waarvan de kwaliteit reeds in Drouet's eigen tijd zeer omstreden was. daarbij moet echter bedacht worden dat drouet in de eerste plaats voor zichzelf schreef en er dus naar streefde zijn sterke punten als fluitist zoveel mogelijk naar voren te halen. De begeleiding was daarbij meestal zeer zwak geschreven, omdat Drouet, als reizend kunstenaar, nooit van te voren wist wie hem op een concert in een vreemde plaats zou begeleiden. Zoals uit hoofdstuk 4 blijkt speelde Drouet tijdens een concert altijd een van zijn 10 fluitconcerten en een set variaties op een bekende opera-aria of volkslied. In het nu volgende zal ik een aantal van de variatie-werken, die in Nederland toegankelijk zijn, aan een korte bespreking onderwerpen.

Variatiewerken voor fluit en piano.
  • A french air.
  • Variations sur le choeur du chasseurs de l'Opéra "Der Freyschütz".
  • Fantaisie concertante sur l'air Iö-Vivat.
  • Variations sur l'air favori (d.i. "Nel cor più").
  • Fantaisie facile sur l'air du Barbier de Séville: "Ecco ridente il Cielo".
  • Di tanti palpiti, varié.
Van deze werken kan het volgende in het algemeen worden opgemerkt:
  • Veel werken worden voorafgegaan door een langzame, recitatief-achtige "introduzione" (alleen 2 en 5 niet).
  • De piano-partij is vrijwel nergens belangrijk en waar deze op de voorgrond treedt - in korte tussenspelen - is deze technisch niet al te moeilijk. Uitzonderingen: 3, var.6 is voor piano solo, vanaf daar zijn piano en fluit gelijkwaardig en 6, zie de uitgebreide bespreking verderop.
  • Alle variaties staan steeds in dezelfde toonsoort; er is geen uitwijking naar de mineur-variant of parallel-toonsoort. Uitzonderingen:
    • no1: voorspel op 5e trap. (Dominant)
    • no2: tussenspel na var.5 op trap VI (majeur)
    • no3: variatie 9 op dominant; variatie 11 (1)  op trap VI majeur.
  • Algemeen gebruikte variatie-technieken:
    • Diatonische opvulling
    • Chromatische opvulling
    • Gebroken accoorden
    • Ritmische variatie komt niet voor, behalve bij no3 var.11 (t.di Valsa) en var.1, die voornamelijk uit syncopen bestaat.
    • "Schijntweestemmigheid": de melodie in een hoog register, laag een begeleidende figuur.
    • Octaven.
  • Alle stukken staan in G, Drouet's favoriete toonsoort:

  • "The one sharp is M. Drouét's favourite mode, and is that which he has written the greater part of his music in. It is for the display of brillant execution, the most effective of the whole, although it must be confessed that it is a very difficult one". (James 1826, p.135/36).
Van Drouet's Op.124 "Di tanti palpiti" zal ik een iets uitgebreidere analyse maken. Dit stuk heb ik in twee verschillende uitgaven kunnen inzien:
  • Wenen, Diabelli et Comp. (1822). 

  • Deze uitgave heeft op het titelblad staan "Composé et executé dans ses concerts à Vienne par L. Drouët". Het jaartal is met de hand onder het nummer van de uitgave (No 1148) geschreven, vermoedelijk door Willem Noske. Het jaartal 1822 lijkt mij aannemelijk, omdat Drouet in dat jaar zijn concerten in Wenen heeft gegeven. Van deze uitgave heb ik alleen een fluitpartij ingezien.
  • Den Haag/Amsterdam, F.J. Weygand (± 1828).

  • Weygand was "Éditeur, Md de Musique, d'instrumens, d'estampes et Cartes-Géographiques de S.M. le Roi des Pays-Bas". Het titelblad noemt Drouet als "Première Flûte de la Musique du Roi"; dit betekent dat het jaartal 1828 voor de hand ligt.
Deze informatie is wel degelijk belangrijk, omdat hiermee bevestigd wordt wat eerder over de piano-begeleidingen is geschreven:  de Weygand-uitgave heeft een redlijk gelijkwaardige piano-partij,d e Diabelli-uitgave, voor zover dat uit de fluitpartij en de Weygand-uitgave valt te reconstrueren, stelt nauwelijks enige eisen aan de pianist.
De 1822-versie begint met een Introduzione (Adagio), waarna ht Thema (Andante) volgt. Na het thema heeft de pianist 8 maten tussenspel, evenals na variaties 2,4 en 6. Na de laatste variatie (No.8) heeft de piano een naspel van 5 maten.
 
Var.1 Overwegend diatonische opvulling van de melodie, vrijwel uitsluitend in 32-ste noten, met hier en daar nog trillers.
Var.2 Gebroken accoorden. Iedere periode van 8 maten wordt 2 x gespeeld, de eerste keer forte, de tweede keer pianissimo.
Var.3 Breking van de melodie in sprongen die groter zijn dan een octaaf.
Var.4 Schijntweestemmigheid; melodie én begeleiding in de fluit.
Var.5 Chromatische opvulling.
Var.6 Melodie in gebroken octaven.
Var.7 De eerste 8 maten: diatonische opvulling, daarna de melodie in repeterende noten.
Var.8 Schijntweestemmigheid; de begeleiding in het lage register bestaat nu uit gebroken accoorden.
De 1828-versie is iets interessanter. Drouet heeft reeds in de langzame inleiding de pianist meer te doen gegeven; voor de fluit inzet preludieert de pianist op het belangrijkste ritmische motief van het thema. Ook de expositie van het thema zelf is aardiger omdat er een uitwijking naar Eb ingeschoven is. De uitwijking vervalt echter weer in de variaties, waarvan het harmonisch schema steeds hetzelfde blijft. Een ander direct te constateren verschil met de 1822-versie is, dat de tussenspelen en het naspel zijn vervallen. De piano treedt op de voorgrond in de variaties 1,3,5, en 7, de fluit is in de overige variaties belangrijker.
 
Var.1 Figuratie in de piano, de fluit speelt het thema, waarvan het ritme wat vervlakt is. De piano heeft mezzo-forte, de fluit piano als dynamische aanwijzing.
Var.2 Fluit speelt het thema, diatonisch opgevuld, de piano begeleidt met gebroken accoorden.
Var.3 Piano speelt diatonische passages,de fluit heeft een aan het thema ontleende partij.
Var.4 De fluit speelt hier Var.1 van de 1822-versie. Er zijn enkele kleine afwijkingen, maar dit zullen wel drukfouten zijn. De piano-partij is hier kinderlijk eenvoudig.
Var.5 Figuratie in 16°-triolen in de linkerhand van de pianist. De fluit vult harmonisch in.
Var.6 De fluit speelt hier Var.3 van de 1822-versie. De piano speelt als bij Var.4, maar dan 2x zo snel.
Var.7 Fluit en piano nemen afwisselend elkaars passage-werk over.
Var.8 De eerste 8 maten komen overeen met Var.7 van de 1822-versie, de rest van het stuk zet de figuratie voort. (Het thema in repeterende tonen zoals in de 1822-versie vervalt dus).
Coda Più presto toonladders en gebroken accoorden op een karig harmonisch schema: VI - II6 - V - I.
Het is duidelijk dat de 1828-versie wat meer afwisseling geeft enmisschien wel voor een uitvoering met een bepaalde pianist is geschreven. De fluitpartij van de 1822-versie is zo vol met passage-werk en gebroken acoorden, dat de piano-partij evengoed achterwege zou kunnen blijven. Dit blijkt bij vergelijking met Drouet's beroemde variaties op "God save the King". Dit stuk, dat indertijd ongelofelijk populair moet zijn geweest, is in verschillende versies uitgegeven. Hiervan het ik een uitgave voor fluit-solo (Uitg. C.C. Lose, Copenhagen) ingezien en de recente uitgave van Trevor Wye (Broekmans en van Poppel, Amsterdam, 1986). Deze laatste is wetenschappelijk gezien helaas niet erg betrouwbaar, omdat Wye de verschillende versies van het stuk bij elkaar gedaan heeft, zonder aan te geven wat waar vandaan komt. Daarbij heeft hij in ieder geval geen gebruik gemaakt van de uitgave van Lose. De variaties van de fluit solo-versie komen echter allemaal - min of meer - in de uitgave van Wye voor, waar ze zijn voorzien van een begeleiding. Deze begeleidingen zijn qua opzet identiek aan de begeleidingen uit de andere variatiewerken die ik gezien heb.
Drouet's composities hebben op het repertoire geen stand kunnen houden. Zijn muziek was zelfs in de tijd waarin ze geschreven werd al verouderd en slechts bestemd om eigen virtuositeit te etaleren.
"Virtuosity, display, and showmanship are the primary constituents of his music, with the typical vehicles sets of variations on popular operatic airs which decorate the melody with arabesques. The musical value of most of these works is virtually nil ..." (Longyear 1973, p.108-109).
Trevor Wye doet in zijn boven vermelde uitgave van "God save the King" nog een, m.i. wat goedkope, poging om Drouet's muziek te rechtvaardigen:
On glancing through this album, you, the player,may feel this is music which is best forgotten. It is easy to dismiss airs and variations with a laugh. Play them first, laugh afterwards".
Bladerend door de variaties met hun eindeloze reeksen toonladders en gebroken accoorden, voortdurend in 16- en 32-sten beweging, moet ik denken aan de Eskimo die voor het eerst in zijn leven met Europese muziek werd geconfronteerd en tegen de missionaris van onze westerse muziek zei: "Many, many notes, but no better music". (Sachs 1962, p.218).